Meneer Adler-Olsen komt zo bij u, hij is nog even bezig met een ander interview’, is wat we te horen krijgen als we ons melden bij de receptie van het Hotel L’Europe in Amsterdam. ‘Neemt u maar even plaats, dan komt hij u vanzelf halen’. Karin (Hazendonk) en ik (Miriam) ploffen neer op een bank in de enorme lobby en we hoeven niet zo heel lang te wachten. Jussi komt ons halen en leidt ons naar een tafeltje bij het raam: ‘willen jullie iets drinken?’.
Hoeveel interviews heb je al gedaan sinds je in Nederland bent? ‘Niet zoveel hoor, een stuk of vijf.’ Misschien stellen we wel vragen die je al gehad hebt … alvast sorry daarvoor! ‘Oh, dat geeft helemaal niks hoor, ik beloof bij deze dat ik niet dezelfde antwoorden zal geven.’ Ben je al lang in Amsterdam? ‘Nee, sinds gisteren pas en dat vind ik eigenlijk wel heel jammer, want ik ben dol op deze stad. Mijn eerste vraag gisteren was “waar is de FEBO?”. Ik ben namelijk dol op bamihapjes, daar droom ik van als ik thuis ben, dus ik ben bij de FEBO geweest.’ Je hebt in Nederland gewoond, toch? ‘Ja klopt, een halfjaar in Schiedam. Een vriend van mij, striptekenaar Daan Jippes, kreeg de kans om bij de Disney Studios aan de slag te gaan en toen was zijn flat een tijdje leeg, vandaar. Later heb ik ook een tijdje in Zeist gewoond.’ Heb je nooit gedacht, ‘goh, hier zou ik wel willen wonen’? ‘Zeker wel, het was en is nog steeds heel verleidelijk om hier een appartement te kopen. Maar ik zou hier heel snel heel dik worden met al die frituur, haha.’
Hoe zou jouw beste vriend je omschrijven? ‘Energiek. Misschien iets te. Vrijgevig. Als ze mijn hulp nodig hebben, dan sta ik onmiddellijk voor ze klaar. Als ze problemen zouden hebben, dan zou ik ze helpen. Ik denk dat ze wel goede dingen over me zouden zeggen.’
‘Met veel van mijn vrienden ben ik al heel lang bevriend. Ik had in de jaren zeventig een stripboekenwinkel in Kopenhagen en die was heel succesvol. Daar kwamen enorm veel verschillende mensen, die vrijwel allemaal gemeen hadden dat ze een beetje nerds waren. Ik ben dol op nerds! Nou ja, nerds, mensen met aparte meningen, reacties en gewoontes. Daar krijg ik energie van. Misschien komt dat wel omdat ik in een psychiatrisch ziekenhuis ben opgegroeid. Misschien.’ Daar kom ik straks even op terug, dat klinkt interessant.
Hoe kwam je ertoe de overstap te maken van stripboekenhandelaar naar schrijver? Heb je altijd al willen schrijven? ‘Nee, ik zag het als een goed plan voor mijn pensioen. Vrij zijn, in je pyjama kunnen schrijven. Vrij zijn was het belangrijkste; deadlines vind ik niet zo erg.’
‘Ik denk dat ik dit pad koos vanwege mijn vader. Hij was de hoogst opgeleide man van Denemarken. Hij zat zes masters van de universiteit en vijf bachelors, was dirigent op het conservatorium, speelde viool. Een heel getalenteerde man. Het grootste deel van zijn leven studeerde hij, voor zijn plezier. Nadat ik mijn tweede jaar gymnasium verknalde, ging ik naar hem toe. Ik was een goede leerling, maar in het tweede jaar ging ik gewoon niet naar school. Ik speelde gitaar in een bandje. En ik schaamde me, maar toen ik het mijn vader vertelde, lachte hij. “Je verdient dit,” zei hij. “Je ging nooit naar school. En nu kun je mooi gitaarspelen. Je hebt zoveel talenten, maak je geen zorgen. Maar doe me één plezier: Volg je passies in het leven en kijk of je er gelukkig van wordt. Als iets je niet gelukkig maakt, probeer dan iets anders.” Dat iemand die zijn hele leven arts was, zoiets zei, dat begreep ik niet. Ik zei dat ik toch geld moest verdienen. Maar hij zei: “Kom op, zeg. Je hebt het grootste talent van allemaal: je hebt geluk.”’
‘Als ik er nu op terugkijk, besef ik dat hij gelijk had. Ik woonde in het goede land, had een goede familie, lieve zussen – alles was perfect. Later volgde ik zijn advies op en probeerde veel dingen uit, uit nieuwsgierigheid, en meestal had ik geluk. Met de stripboekenwinkel had ik na drie maanden vier werknemers. Ik had geluk; mijn timing was goed. Ik heb huizen gekocht en gerenoveerd, voor de lol. In Denemarken hoef je geen belasting te betalen over de winst die je uit eigen verkoop genereerd, dus kun je die investeren. De renovatiehuizen werden groter.’
‘Vervolgens zat ik twee jaar bij het vredeskorps, zonder salaris, omdat ik iets wilde terugdoen voor de maatschappij. Ik ontmoette nieuwe mensen, mijn gewoontes en omgeving veranderden voortdurend. Misschien is dat waarom mijn vrouw en ik ook zo vaak zijn verhuisd. Om de drie of vier jaar vonden we een nieuw huis. Nu zijn we al 50 jaar samen. Een van de redenen is waarschijnlijk dat onze levens steeds veranderden, en dat we het samen deden.’
Besloot je toen een boek te schrijven? ‘Ik was hoofdmanager bij een grote uitgeverij. Het was interessant werk, maar het viel me op dat andere managers overleden op hun 55ste, door de stress. Puur om te overleven, ben ik gestopt. Ik zei tegen mijn vrouw, “we gaan zo van een dik salaris naar niks, wat vind je daarvan?”. We hadden net een paar jaar gespaard, niet veel. Ze vroeg me om haar het verhaal te vertellen, dus ik vertelde het verhaal van Het Alfabethuis, en ze zei dat ik ervoor moest gaan. Ik had nog geen regel op papier, het zat allemaal in mijn hoofd. “Maar,” zei ze, “als je er over vijf jaar niet je boterham mee kunt verdienen … Zoveel hebben we niet nodig, en we kunnen altijd van Kopenhagen verhuizen naar het goedkoopste eiland van Denemarken, Langeland.” Het is heel mooi daar, heel betaalbaar. Dus dat was onze mantra: we kunnen altijd nog naar Langeland. Het enige wat we nodig hebben is een dak boven ons hoofd, eten. Dat is later veranderd, met de komst van ons eerste kind. Tijdens het schrijven van Het Alfabethuis moest ik ineens gaan werken. Vier jaar later ging ik weer schrijven.’
‘Ik leerde al op jonge leeftijd nog een belangrijke les. Mijn vader was arts en had een hoop Joodse patiënten, omdat hij Hebreeuws sprak. Dat bewonderden ze. Op een vrijdag werd hij gebeld door een zeer orthodoxe jood, Finkelstein: “Je moet onmiddellijk komen, dokter Olsen, mijn vrouw is erg ziek.” Mijn vader zei: “Je weet dat de sabbat vanavond is, jij mag helemaal niet telefoneren.” Hij ging naar hun enorme flat en de bedienden lieten hem binnen. Ze waren niet Joods, dus dat was oké. Finkelstein snelde op mijn vader af en riep: “Bedankt dat u gekomen bent, mijn vrouw is zo ziek.” En opnieuw zei mijn vader: “Meneer Finkelstein, u mag niet rennen met de sabbat.” Toen zei Finkelstein iets dat de levenshouding van ons gezin totaal heeft veranderd: “Meneer Olsen, wanneer ziekte uw huis binnenkomt, is de heiligheid kaput.” Wanneer er sprake is van scheiding of economische problemen, kun je niet leven zoals je gewend was. Je moet je houding ten opzichte van je dagelijkse leven aanpassen. Veel mensen kunnen dat niet. Wij leven al zo sinds we elkaar leerden kennen en hebben zo een makkelijk leven gehad – een grappig leven. Nou ja, misschien vond mijn vrouw het minder grappig. We hebben in zestien verschillende huizen gewoond en ik heb ze allemaal gerenoveerd, dus we hebben 35 jaar geleefd omringd door stof.’
Om even terug te komen op het opgroeien in een psychiatrisch ziekenhuis … ‘Drie psychiatrische ziekenhuizen.’ Is dat waarom je op jouw manier schrijft? Je boeken neigen zich te concentreren op de psychologie van het personage. ‘Dat is zeker een belangrijk aspect. Ik zou ieder beginnend schrijver adviseren om hun personages goed te leren kennen. Laat de lezer het personage scheppen. Ik weet niet of die periode in mijn leven daar de reden voor is, maar ik heb er zeker veel van geleerd. Over mensen, en hoe verknipt ze kunnen zijn.’
‘In het eerste ziekenhuis hadden ze nog geen psychofarmaca. Die werd pas rond ’56 geïntroduceerd in Denemarken, toen ik zes jaar oud was, in het tweede ziekenhuis. Plotseling werden de patiënten mensen waar ik mee kon praten. Ik had veel vrienden onder de patiënten. Zoals Mørck. Dat was een echte patiënt, die zijn vrouw had vermoord tijdens een ruzie, die escaleerde in iets vreselijks. Die daad dreef hem tot waanzin, maar tegen mij was hij aardig. Hij bracht me een jonge kitten en zei: “Ik zal je leren hoe je ervoor moet zorgen.”’
‘In een psychiatrisch ziekenhuis zie je dingen die je gewoonlijk niet ziet, zoals schoktherapie, en autopsies. Wij klommen op het dak om ernaar te kunnen kijken. Ik vond het vreselijk interessant om te zien hoe een patiënt die ik gekend had er vanbinnen uitzag. Ik leerde al op jonge leeftijd hoe vanzelfsprekend en betekenisvol leven en dood zijn, en ik was nooit bang. Het beïnvloedde ook grotendeels mijn besef dat mensen verknipt kunnen zijn en tot op welke hoogte. Het kan zo normaal zijn dat een gewoon mens goed en kwaad in zich heeft. Het is alleen een kwestie van de verkeerde gebeurtenis op het verkeerde moment, waardoor het kwaad in je de overhand krijgt.’ Het ligt puur aan de omstandigheden. ‘Precies. Als onze kinderen bedreigd worden, zullen we ze beschermen, zelfs als dat betekent dat we iemand moeten doden.’
Die periode moet een grote bron van inspiratie voor je personages zijn. ‘Wellicht nog in Het Alfabethuis, maar sindsdien niet meer. Ik geef er de voorkeur aan mijn personages uit het niets te creëren. Ik gebruik die periode hooguit om machtsmisbruik te omschrijven. In de psychiatrische ziekenhuizen kende ik artsen die niet in de haak waren – ik was niet bang voor de patiënten, maar voor hen. Mijn vader was hoofdarts en erg controversieel in ziekenhuis nummer drie. Dat beschrijf ik in het vierde boek, Dossier 64. Hij schaamde zich voor zijn collega’s, die vrouwen isoleerden op een eiland. De enige manier om daar weg te komen, was als ze zich lieten steriliseren. Dat gebeurde nog in Denemarken, tot ik elf jaar oud was. Dat verhaal is het enige wat ik niet vanaf het begin, in 2005, als onderdeel van de serie gepland had. Het was niet de bedoeling. Ik was bezig met een verhaal over Duitse vluchtelingen in Denemarken na de tweede wereldoorlog, maar een andere auteur ging met dat idee aan de haal, dus stopte ik. Toen heb ik Dossier 64 geschreven, als eerbetoon aan goede artsen en aan mijn vader. Over machtsmisbruik schrijf ik in ieder boek.’
Wat maakt Afdeling Q zo populair, denk je? ‘Daar zijn meerdere redenen voor, denk ik. De personages zijn belangrijk. We mogen Carl Mørck, maar niet echt. We houden van Assad. Hij is een mengelmoes van warmte en bonhomie, ook al weten we dat zijn geheim allesbehalve dat zijn. We houden van zijn humor en onverwachte reacties, zijn invloed op afdeling Q en hoe belangrijk hij voor de hele afdeling is.’
‘Ik denk dat het ook belangrijk is dat ik me zo richt op de lezer. Journalisten zeggen dat ik enorm gedetailleerd schrijf, maar dit is helemaal niet zo. De een denkt bij ‘een kleine hoeveelheid bloed’ aan een klein plasje, terwijl de ander denkt dat de hele vloer onder het bloed zit. Door mensen de ruimte te geven om locaties en mensen zelf in te vullen, geef ik ze de mogelijkheid om verrast te worden door hun eigen ‘verkeerde’ gedachten. De wisselwerking tussen lezer en schrijver is heel belangrijk! Daarom ben ik ook dol op John Steinbeck. Zijn humor, sociale onderwerpen en serieuze problemen vind ik altijd uitdagend, en hij vermengt van alles in zijn verhalen, net zoals ik. De schrijfstijl is ook erg belangrijk. De afgelopen tien jaar is het in de mode om op een bepaalde manier te schrijven, waarbij je het over dingen hebt die niet relevant zijn voor het plot. “Hij stond op. Het was vroeg. In de verte borrelde de koffie al”, enzovoort. Laat de lezer dat lekker verzinnen. En als je zo nodig een kop koffie moet hebben, zorg dan dat het relevant is voor het plot.’
‘Bovendien respecteer ik de oude standaarden van perspectief en spanning. Spanning betekent dat je meer over het personage weet dan hijzelf. Perspectief is lastig, wanneer je het bij één personage moet houden. Je kunt het ook in je eigen voordeel gebruiken, zodat ieder hoofdstuk de lezer op het puntje van zijn stoel houdt en hij altijd meer wil.’
‘Ik probeer me voor te stellen hoe mensen lezen. Meestal lezen ze in bed, net voor ze gaan slapen. Ze hebben hooguit een kwartier, want morgen moeten ze weer vroeg op. Er zijn een paar trucjes die je wakker kunnen houden. Een korte zin of cliffhanger houdt je nog eens twee bladzijden wakker. En dan voeg ik wat humor toe. Een kamelengrapje, als het om Assad gaat. Lach je, dan ben je weer een goede vijftien tot 20 minuten wakker. Vervolgens voeg je een misdaad toe. Nu ben je nieuwsgierig en houdt je het vol tot de volgende cliffhanger, grap of misdaad. Ik gebruik het natuurlijk niet constant, maar het werkt wel.’
Zo blijft het voor jou ook interessant! Heb je een bepaalde schrijfroutine? Kun je overal schrijven? ‘Om te beginnen heb ik gadgets. Ik gebruik meestal een PC uit 1992 en een IBM 1988 keyboard. Die plug ik met het scherm in mijn laptop, en zo werk ik dan. Ik gebruik Word Perfect 5.1. Heel oud, maar ideaal om mee te werken, want er is geen cursor om je af te leiden. Een blauw scherm, witte letters, Courier – daar kan ik zo tien uur achter elkaar mee werken, zonder vermoeide ogen te krijgen. Daarna ga ik editen. Ik maak veel versies in verschillende uitvoeringen. Dan neem ik alles door; locaties, of het verhaal interessant genoeg is. De laatste versie, een pdf, bekijk ik vanuit het perspectief van de lezer.’ Je redigeert dus je eigen werk. ‘Zeker, herhaaldelijk. En ik stop midden in een zin met schrijven, een halve pagina voor het einde van een hoofdstuk. Ik heb nog nooit writer’s block gehad. Zo simpel is het. En ik denk nooit aan mijn verhaal als ik niet achter mijn bureau zit.’
Heb je je verhaal al in je hoofd, of verzin je het gaandeweg? ‘In 2005 heb ik alle verhaallijnen voor de hoofdpersonen uitgeschreven. Hun achtergronden, de totale verhaallijn. Ik zie het als een groot verhaal, onderverdeeld in delen. Als ik het onderwerp en verhaal min of meer helder heb, schrijf ik een synopsis van rond de 20 bladzijden en wijzig ik gaandeweg dingen, als ik een beter idee voor iets krijg. Gewoonlijk los ik hier problemen in het verhaal op, dus ik kijk ernaar uit. Het kostte me een keer tien uur om iets op te lossen!’
Laat je iemand meelezen terwijl je schrijft? Of wacht je hiermee tot je klaar bent? ‘Eerst schrijf ik de eerste 35 hoofdstukken. Daarna geef ik elke dag een hoofdstuk aan mijn vrouw, en schrijf ik ondertussen verder. Gewoonlijk stop ik bij hoofdstuk 45, dus heeft ze ongeveer een maand of anderhalve maand voordat we allebei op hetzelfde punt eindigen. Na een paar boeken heb ik wel geleerd dat ik niet over haar schouder moet meekijken terwijl ze leest, ze jaagt me dan weg. Elke dag geeft ze me feedback en ik luister daar goed naar. Het kunnen standaard correcties zijn, daar is ze goed in. In de eerste plaats is ze goed in personages in hun geheel zien. Als zij zegt dat ze een personage niet overtuigend vindt, en dat is een keer gebeurd, dan moet ik gaan herschrijven.’ Als zij er niet in gelooft, wie dan wel? ‘Het is natuurlijk niet ideaal als ik bijvoorbeeld al bij hoofdstuk 40 ben, maar ik luister wel goed naar haar en verwerk alle wijzigingen die ze voorstelt. Zonder tegenspraak. Ze is een lezer, dat moet je respecteren. Ik verwerk ook alle suggesties van mijn redacteur. Als ik een manuscript loslaat, moet het perfect zijn, al vindt ze altijd wel vier kleine dingen op iedere pagina. Dat zijn algauw 2000 correcties in totaal – maar ik pas ze allemaal toe.’
‘Dat doen we drie of vier weken en daarna stuur ik het manuscript naar een paar adviseurs. Een van hen is de ideale thrillerlezer. Hij kent de standaarden, dus wanneer hij zegt dat het goed is, prima. Er zijn ook een aantal politieagenten, wellicht een specialist op het gebied van het onderwerp van het boek. Bij de politie draait het allemaal om terminologie. Ik wil weten hoe ze iets in een bepaalde situatie zeggen, hoe dit of dat heet. Na een jarenlange samenwerkingen vinden ze nooit fouten.’ Je bent inmiddels bekend met het jargon. ‘Zoiets, ja.’
Doe je veel research voor je boeken? ‘Jazeker. Al moet ik toegeven dat ik nog nooit in Syrië of Irak ben geweest. Het plan was om naar Syrië te gaan toen ik daarover schreef, maar destijds was dat het meest vreedzame land in het Midden-Oosten. Nu durf ik niet te gaan. Ik heb het overwegen, maar mijn verzekeringsmaatschappij heeft het verboden. Eigenlijk was ik blij om dat als excuus te kunnen aanvoeren. Maar het was wel een probleem, zeker wat de gevangenis Abu Ghraib-gevangenis betreft, die ik in mijn boek beschrijf. Die is na de Amerikaanse overname en de executie van Saddam Hoessein erg veranderd. Ik had alleen de Amerikaanse plattegrond van de gevangenis. Mijn assistent en ik hebben ongeveer een maand geprobeerd om de oorspronkelijke plattegrond te vinden, zodat ik kon zien of het echt mogelijk was om van hier naar daar te lopen, op een bepaalde plek geschreeuw te horen. Het lukte niet, dus uiteindelijk heb ik een bijgebouw verzonnen.’
‘Research is extreem belangrijk voor me. Toen ik het boek schreef dat in Nederland en Indonesië plaatsvindt, liet ik het lezen aan een goede vriend, die Indonesië goed kende. Hij zei: “Het is goed geschreven, maar ik merk dat je er nooit echt bent geweest.” Hij kon bij wijze van spreken de geuren niet ruiken, de scooters op straat niet horen, hij voelde het gewoon niet. Dus ik zei: “Best, dan ga ik wel naar Indonesië. Maar geef me één voorbeeld van iets wat in Indonesië typisch is.” Hij vertelde me dat de satellieten in Indonesië op de grond liggen en gevuld zijn met bananenbladen.’
‘Ik maakte één keer een fout, in boek drie, bij een achtervolging tussen een auto en een train. Ik nam die trein en besefte dat ik in tijdnood kwam. Dus maakte ik er een andere, snellere trein van: de IC3. Die had ik nooit gebruikt. In het boek gooit een personage een zak vol geld uit het raam van de trein – maar dat kan dus helemaal niet bij de IC3. Ja, lach maar! Toen het boek een week later uitkwam, was het doffe ellende; de lezers waren boos.’
‘Weet je, in Indonesië leerde ik ook iets belangrijks, het heet jam korat. Het leerde me veel over waarom films wel of niet werken. Het betekent dat tijd is als een elastiek. Wanneer ze een manuscript omzetten naar een film, knippen ze het elastiek in stukken en proberen het weer aan elkaar te lijmen – maar het is dan niet meer elastisch. Echter, wanneer ze er televisieseries van maken, zoals nu, dan knippen ze een keertje hier, een keertje daar, en het werkt.’
Was je betrokken bij de nieuwste, van de serie? ‘Ja, dat heb ik van begin af aan geëist, maar ze hebben niet naar me geluisterd. Ik vind het script van de eerste vier films niet goed. Niet de moeite waard. Ik ben nu van productiemaatschappij veranderd, hopelijk doen zij het beter. Daar streven ze wel naar, maar je weet maar nooit. Een film die, in mijn optiek, beter was dan het boek, is The Cider House Rules van John Irving, omdat hij zelf het script heeft geschreven. Hij deed er twee jaar over – dat betekent dat een heel boek ongeschreven blijft. Ik zou de scripts ook wel zelf willen schrijven, maar om alles te kunnen doen zou ik dan 110 jaar moeten worden!’
Hoeveel boeken zal Afdeling Q uiteindelijk tellen? Dat wil iedereen weten. ‘Tien. Daarna is het afgelopen.’ En je hebt alles al uitgestippeld? ‘Ja. Het is wel jammer dat ik in 2005 niet wist dat ik er 20 jaar over zou doen. Ik dacht eerder aan tien.’ Waarom duurde het zo lang? ‘Door het succes. Ineens was ik 130 dagen per jaar aan het reizen, wat veel tijd om te schrijven opslokte. Elke keer dat je weg bent geweest, moet je ook weer een paar dagen acclimatiseren. Oorspronkelijk ging ik van uitgeven naar schrijven om meer van het leven te kunnen genieten. En voor mijn zoon, die destijds vijf jaar oud was. Ik wilde er voor hem zijn. Dat was ik ook, gedurende de eerste tien jaar, maar toen kwam Afdeling Q. Ik verruilde tijd voor succes – en het was geweldig, ik mag niet klagen. Het duurde gewoon zo lang.’
‘Na nummer tien schrijf ik misschien een standalone. Of twee of drie. Ik zie mezelf niet tot mijn 84ste schrijven. Ik ben net voor het eerst grootvader geworden, vier maanden geleden.’ Gefeliciteerd! ‘Ze is fantastisch. Dus ik wil er voor haar zijn. En ik wil gitaar spelen, meer talen leren, tijd met vrienden doorbrengen. Huizen bouwen, dat vind ik heerlijk. Maar dan niet om zelf in te wonen. We wonen inmiddels drie jaar midden in Kopenhagen. Het is vijf minuten fietsen naar het theater, drie minuten verderop ligt een klein woud – het is ideaal. Maar wie weet. Verhuizen is het opnieuw uitvinden van je partnerschap en al het andere in je leven. Veel mensen beseffen dat niet.’
Ben je zelf een lezer? ‘O nee, dat is de ergste vraag die je me kunt stellen! Mijn probleem is dat ik tijdens het schrijven dingen redigeer, herschrijf. De afgelopen vijftien jaar heb ik niets uit mijn eigen genre gelezen, om (hopelijk) origineel te blijven en te vermijden dat ik onbewust iets kopieer. Ik was geschokt toen mensen me na boek vijf, Het Marco-effect, vertelden dat het een nieuwe Oliver Twist was. Naast John Steinbeck is Charles Dickens mijn favoriete auteur, en Oliver Twist is een van mijn favoriete verhalen. Het zat in mijn achterhoofd! Daarom lees ik nooit mijn eigen genre. Ik lees alleen absurdistische literatuur en toneelstukken, omdat daar niets te redigeren valt. Er is een fijne Noorse schrijver, Erlend Loe. Zijn werk is zo absurd en onverwacht, fantastisch vind ik dat. Dan heb je nog Jo Nesbø, Samuel Beckett, Harold Pinter. Daar kan ik nog steeds van genieten. Misschien door het psychiatrische ziekenhuis, ha!’
‘Ik zou graag meer willen lezen, maar dan wel als ze anders gaan schrijven dan ze tegenwoordig doen. Die stijl vind ik niet erg interessant. Als ik met pensioen ga, ben ik van plan lekker Jo Nesbø te gaan lezen.’
Een van de lezers, Anna, wilde graag weten hoe het met de typische Assad-humor zit. Alle boeken bevatten veel van Assads humor, behalve de meest recente. Is die humor verdwenen?
‘Ja, dat was lastig, omdat hij in dat boek zijn ziel blootgeeft. Maar ik heb een oplossing voor het volgende boek. Ze hoeft dus niet bang te zijn dat het verdwenen is. De meeste verkeerd begrepen zinnen zijn trouwens afkomstig van mijn schoonzus. Een Deense, heel gewoon, een docent, maar iemand die constant dingen verkeerd zegt. Die schrijf ik op.’
‘Een van mijn grootste angsten is dat de mensen die van Assad houden hem (door het gebrek aan humor) ineens niet meer leuk vinden. Ik zou zeggen: Geef hem toch een kans.’
Is er misschien iets wat jij van ons nog zou willen weten? ‘…..behalve jullie telefoonnummers?’