Het is bijzonder handig om als auteur over een meer dan gemiddeld observatievermogen te beschikken. Het levert namelijk veel informatie op waarvan gretig gebruik kan worden gemaakt tijdens het schrijven. In alle bescheidenheid durf ik te beweren dat ik over zo’n vermogen beschik, maar soms zou ik willen dat bepaalde dingen gewoon aan me voorbij gaan, dat ik ze niet zie en er daardoor ook geen last van heb. Want pijnlijke observaties komen ook harder dan gemiddeld bij me binnen. Laatst nog.
Een vriendin probeerde me over te halen om met haar mee te gaan naar een of andere streekmarktachtige bedoening bij een boerenbedrijf. Ik heb het niet zo op braderieën en markten en zeker niet in de buurt van een boerderij. Wanneer dieren ‘bedrijfsmatig’ worden ingezet, hoef ik daar als oprechte dierenvriendin niet zo nodig met mijn neus bovenop te staan. Maar goed, de vriendin beweerde dat de koeien daar nog gezellig in de wei staan en e.e.a. zou zijn opgeleukt met kraampjes, workshops en meer van dat soort dingen. Dus ik ging mee.
Zodra we het boerenerf betraden sloeg mijn bovenmatige observatievermogen al direct toe, want vanuit mijn ooghoek zag ik het meteen; zo’n omheind terreintje met levende have, een soort van mini-kinderboerderij met een klaphekje, bedoeld ter vermaak van de kinderen en de opa’s en oma’s met hun kleinkinderen. Om te knuffelen. De dieren dan, hè! Of ze nou willen of niet. Er liepen wat kippen en eenden, een geit, een schaap, een kalf en een hangbuikzwijntje met zeker negen piepjonge biggetjes.
Mijn vriendin verdween richting de kraampjes maar ik ging onmiddellijk naar de dieren toe. Niet om ze te knuffelen, maar om te checken of ze over voldoende water en voer beschikten en of er aan een goede schaduwplek was gedacht. Dergelijke dieren worden namelijk lucratief verhuurd door bedrijfjes die dierenwelzijn niet bepaald hoog in het vaandel hebben staan. De dieren worden van hot naar her gezeuld om braderieën en streekevenementen ‘op te leuken’ en de verzorging laat vaak te wensen over. Maar ja, dat weten de opa’s, oma’s en kinderen natuurlijk niet.
De hoogzwangere geit stond amechtig tegen het hek gedrukt; het schaap met volle wintervacht stond in de stekende zomerzon te hijgen als een oud-mijnwerker; het kalfje liet het gelaten over zich heen komen; de kippen renden alle kanten op om grijpgrage handjes te ontwijken en de eenden waren op zoek naar een bak met water. Het hangbuikzwijntje leek er niet al te veel last van te hebben, maar haar koters daarentegen kregen geen moment rust, ze werden om de haverklap opgetild en ook al gilden ze de hele mini-kinderboerderij bij elkaar, geknuffeld werden ze. Ook door volwassenen trouwens. En dat van tien uur ‘s ochtends tot vijf uur ‘s middags… Ik vraag me dan altijd af hoe de aanwezige moeders het zouden vinden wanneer hun kroost zeven uur lang non-stop geknuffeld zou worden door wildvreemden.
Ondanks het feit dat ik weet dat er mensen zijn die het niet zullen begrijpen, geef ik het toch eerlijk toe: op zo’n moment zou ik het liefste iedereen bij de dieren wegjagen, ondertussen demonstratief op mijn voorhoofd wijzend, en aan ze vragen hoe zij het zouden vinden om de godganse dag door wildvreemden te worden vastgepakt die je halfdood willen knuffelen.
Niet dat ik dat ooit geprobeerd heb, hoor, want dat werkt niet, dat weet ik ook wel. Er is er maar een die dan wordt weggejaagd, zo niet afgevoerd…
Maar goed, deze dieren hadden gelukkig wel de beschikking over water en voer, maar geen schaduwplek. Dus ging ik op zoek naar de boer of boerin om ze daarop te attenderen.
Onderweg naar de stallen word ik gepasseerd door een vrouw die paniekerig om ene Jeroentje roept. Met grote passen loopt ze voor me uit en ik zie haar stoppen bij een van de stallen. Wanneer ik daar ook aankom zie ik slechts één kalfje in een grote stal staan en ik vermoed dat het diertje hooguit een dag oud is. Een kleine jongen staat met zijn handjes om de dikke spijlen geklemd ademloos naar het kalfje te staren. Zodra hij zijn moeder ziet, wijst hij naar het wankele dier. ‘Knuffelen?’ vraagt het knulletje aan haar met dikke tranen in zijn ogen. ‘Deze koe is helemaal alleen, mama.’
Het raakt me. Ik was ook zo’n kind.
De moeder blijkt wat minder fijngevoelig. ‘Nee, die is niet om te knuffelen,’ zegt ze kortaf en trekt haar gevoelige zoontje bij het eenzame dier vandaan. Met grote passen troont ze hem mee terug naar de mini-kinderboerderij. Jeroentje draait zich nog een keer om en vraagt huilend aan zijn moeder waar de mama van die kleine koe toch is. Maar moeders tilt haar kind zwijgend over het hek en zet het naast het gehuurde kalf. ‘Ga die maar knuffelen.’
Ik plof neer op de dichtstbijzijnde strobaal.
Wat is dat toch? Dat het overgrote deel der mensheid het ene dier wil opeten en het andere wil knuffelen. Denken ze dat de dieren er voor ons zijn of zelfs ván ons? Omdat dieren volgens de Nederlandse wetgeving nog steeds goederen zijn? Ja, je leest het goed: goederen! Denken veel mensen dat je ze daarom ongestraft mag gebruiken en misbruiken? Zelfs om verplicht te knuffelen?
Nee! Natuurlijk mag dat niet! Dieren hebben ook gevoel. Blijdschap, pijn, verdriet, stress, tevredenheid, geluk, ongeluk, angst, ze ervaren het allemaal, nét zoals wij. En ja, ook houden van. Zoals een koe van haar kalf…
De sceptici onder ons zullen dit wegwuiven als de woorden van een overgevoelige vrouw. Omdat de woorden van iemand die universitair geschoold is vaak meer gewicht in de schaal leggen, raad ik deze mensen aan het boek Mama’s laatste omhelzing van bioloog en hoogleraar psychologie Frans de Waal te lezen. Het zal waarschijnlijk voorgoed hun kijk op het gevoelsleven van dieren veranderen. De bioloog ziet namelijk geen fundamenteel verschil tussen dierlijke en menselijke emoties en bespreekt ook de gevolgen van deze visie voor de manier waarop wij mensen met dieren omgaan.
De braderie liefhebbende vriendin vindt me uiteindelijk peinzend op de strobaal en komt naast me zitten. Ik vertel haar waar ik net getuige van ben geweest en deel mijn verontwaardiging en gevoel van machteloosheid.
‘Schrijf er een column over’, zegt ze en slaat een arm om mijn schouder. ‘Misschien stemt dat tot nadenken.’
Bij deze.
Liesbeth van Kempen debuteerde bij Uitgeverij De Fontein met Gevaarlijk spel (genomineerde Hebban debuutprijs 2016).
Op 15 januari 2019 verscheen haar tweede boek Verpest, een bloedstollende thriller over de verstrekkende gevolgen van pesten.
Liesbeth was werkzaam als accountmanager, communicatietrainer en tekstschrijver. Haar grootste passie is schrijven. Zij is mede-oprichtster van Moordwijven.