Rudy Ramone
Het was in 1994, schat ik. David vraagt wie van ons bier wil. Op datzelfde moment doven de lichten in de zaal en begint The Good, the Bad and the Ugly te schallen. ‘Shit!’ hoor ik hem roepen in het duister. Met een hand om haar mond gekromd schreeuwt Isabelle tegen me dat dit best meevalt. Ik lach en knik, en verzwijg dat deze opname van Ennio Morricone op pakweg een tiende van de geluidssterkte klinkt. (Volgens mij werd het voorprogramma verzorgd door Pearl Jam, maar volgens Google vergis ik me, Eddie Vedder en zijn makkers waren daar in ’94 al veel te groot voor.)
Als het westerndeuntje afgelopen is gaat het licht weer aan en komen de Ramones het podium op. Het publiek wordt gek, Morricone wordt keiharde aanzwellende feedback en Isabelle trekt wit weg. Johnny Ramone slaat een akkoord aan, Dee Dee Ramone roept: ‘One two three four!’ en de wereld explodeert. Isabelle zakt nog net niet in elkaar. Ik pak snel een vooraadje oordopjes uit mijn zak.
Naomi, Saskia en Rudolf nemen ook elk een paar oordopjes. David verliest zowat al het bier doordat er constant pogoënde punkers tegen hem opbotsen. Terwijl de drank uit de bekers klotst vormen zijn lippen ‘godver’ en ‘kut’.
‘Hey!’ roept Joey. ‘We’re the Ramones and this one’s called Rockaway Beach!’
‘One two three four!’
Zo te zien heeft Saskia het erg naar haar zin. Een paar keer springt ze tegen Rudolf op, die uiterst geïrriteerd lijkt. Hij duwt haar van zich af en gaat een eindje verderop staan. Saskia, die al heel het schooljaar om een onverklaarbare reden erg in hem geïnteresseerd is, gaat stoïcijns bij hem staan. Hij neemt een pil in. (Het zou natuurlijk kunnen dat hij Smarties stond te slikken, maar door zijn gedrag achteraf vermoed ik dat het zwaarder spul was.)
David lipt ‘aspirientje’. Ik knik en lach.
De nummers die de band spelen zijn niet te onderscheiden. Je hoort alleen een golvende fluittoon. Het gefluit houdt plots op en wordt vervangen door oorverdovend en vliegensvlug geknal van Marky Ramones snaredrum. De intro van Rock and Roll High School.
Bovenop de dopjes bedekt Isabelle haar oren met haar handen. Ze knijpt haar ogen dicht. Anderhalve minuut later is ook dat nummer voorbij.
‘Hey kiddies! I have no idea where we are tonight, but it’s good to be here!’
‘One two three four!’
Volgens mij was dit in Gent. In het café na het concert schreeuwt Isabelle tegen David dat ze koppijn heeft en naar huis wil. Nu! Ook tijdelijk hardhorig roept David terug dat ze moet wachten, hij wil nog wat zuipen en lullen. (Behalve Isabelle was iedereen uitgedost als een Ramone, schiet me nu te binnen. Gescheurde spijkerbroek, T-shirt, versleten gympies en uiteraard een zwarte leren jack.)
Rudolf – fictief bandlid Rudy Ramone – komt als laatste het café binnen, Saskia in zijn kielzog. We nemen plaats aan een tafel.
‘Iedereen bier, neem ik aan?’ David staat op. Hij wankelt een beetje.
‘Het viel toch mee?’ zegt hij tegen me. ‘Of niet soms? Het concert.’ Hij hikt en vervolgt: ‘Ik heb al veel erger meegemaakt. Motörhead. Dat is luid. AC/DC. Dat is luid. Als je oren na afloop niet bloeden, mag je je geld terugvragen, van die dingen.’
Rudolf doet zijn jack uit. Hij draagt een T-shirt zonder mouwen. Op zijn bovenarm prijkt een vers gezette tattoo van een draak. Uit de bek spuit vuur. Een rode tong kringelt op Rudolfs bicep.
‘Wow. Die is gaaf,’ zegt Saskia. Ze legt er liefkozend haar vingers tegenaan.
‘Afblijven!’ Rudolf mept haar hand weg. Saskia kijkt betrapt. Haar wangen zijn net zo rood als haar krullen.
Rudolf staart als een zombie voor zich uit. Saskia haalt twee glazen bier. Ze biedt Rudolf er een aan. Hij neemt het glas in slowmotion vast, drinkt het in één keer leeg en geeft het haar terug.
Als ze het weer op tafel zet stoot ze het andere glas om. Het bier loopt over tafel gewillig Rudolfs schoot in. Hij richt zich langzaam op, zijn onderlip trilt alsof hij op het punt staat in huilen uit te barsten.
‘Ik weet niet wat jou betreft,’ zegt Naomi tegen me, ‘maar na dit rondje zou ik graag naar huis gaan.’
Saskia rent naar de toiletten en komt terug met een handdoek. Ze geeft hem aan Rudolf en krijgt in ruil een klap in haar gezicht. Huilend zakt ze neer op haar stoel, slaat een arm voor haar gezicht en valt snikkend voorover op de tafel, in het bier.
Van een andere tafel staat een vent met een baard op. Hij wijst ons, de pseudo-Ramones, een voor een aan en vraagt met een Nederlandse tongval of we voor problemen gaan zorgen, stelletje snotapen dat we zijn.
‘Weet je wat…’ zeg ik zacht tegen Naomi.
‘Ja.’ Ze zet haar kopje terug en staat op. Ik volg haar naar buiten. Daar ligt David. Wanneer is die ontsnapt?
Naomi probeert hem overeind te trekken. ‘Hij slaapt!’ roept ze lachend. Ze laat zijn arm terugzakken. ‘Ik haal de auto.’
Ik hurk bij David neer. Hij ligt luid te snurken in het grind, met zijn borst in een plas kots. Ik kijk achterom naar het café of er geknokt wordt daarbinnen. Het is niet te zien.
Als Naomi de auto heeft voorgereden en uitgestapt is sta ik op en zeg: ‘Zullen we Saskia ook maar meenemen?’
‘Sleur jij die schone slaper hier op de achterbank, dan ga ik haar halen.’ Ze loopt naar het café. Even nadat Naomi binnen is gooit Baardmans Rudolf eruit. Zijn jack vliegt erachteraan. Evenals de woorden: ‘Pak an, luilebal.’ Rudolf krabbelt snel overeind en rent de nacht in.
‘Maar ik z-zie hem graag,’ zegt Saskia nasnikkend.
‘Je ijlt.’ Naomi kijkt haar streng aan in de achteruitkijkspiegel. ‘Je blijft zover mogelijk bij dat stuk verdriet vandaan, hoor je?’
‘Hij heeft er ongetwijfeld spijt van. Dat doet ie nooit meer.’
‘Dat zeggen ze allemaal!’ roept Naomi. ‘Als ze het één keer doen, doen ze het vroeg of laat opnieuw. En dan vergeef je hem nog een keer want je ziet hem o zo graag, maar hij ziet jou niet graag en dus slaat hij je uiteindelijk wéér. En nogmaals. En hij gaat steeds harder slaan. En zo gaat het een paar jaar door en op een dag is het te laat om nog bij hem weg te gaan, weet je waarom? Omdat hij je heeft doodgeslagen! Daarom!’ Naomi remt bruusk voor het verkeerslicht.
David is wakker. Hij gaat rechtop zitten en kijkt omlaag naar zijn bevuilde T-shirt. Naomi draait zich om in haar stoel en spreekt Saskia naast hem aan. ‘Je gaat weg bij die smeerlap nu je nog kan.’
‘Wow,’ zegt David. ‘Rustig. Vertel me eerst es even wat ik gedaan heb.’
Naomi draait zich terug naar het stuur en Saskia begint opnieuw te huilen.
In 2016 of zo, in ieder geval niet zo lang geleden, sluit ik in de supermarkt aan in de rij bij de kassa. Voor me staat een gezin met drie kinderen. Een in de buggy, een bij pa aan de hand, de baby hangt bij ma in een draagzak op haar borst. Het stel discussieert fel. Of ze vanavond frieten zullen halen.
‘Ge kunt toch godverdegodver weleens eens een keer koken?’ zegt de man. ‘Een blik soep voor me warmen? Een hamburger bakken?’
Wat de vrouw antwoordt versta ik niet want ik zet mijn telefoon op Spotify en doe mijn oortjes in. Als ik een handje op mijn been voel kijk ik bovenop een kinderhoofdje. De blonde haartjes klitten aan elkaar. Ondeugend kijkt het meisje naar me op en wijst vragend naar een rol Mentos in het schap naast ons.
Ik schud net glimlachend nee als de man zich omdraait. Ik voel een schok door mijn lichaam gaan. Dat is Rudolf. Ik zie het aan de gebogen neus en de tatoeage op zijn arm. Wat ziet hij er uit… Hij is zo kaal als een kool. Zijn buik puilt over zijn broekband. De draak met de rode tong is vervormd tot een vreemdsoortige vadsige hond. Op Rudolfs armen en in zijn nek zijn er flink wat tatoeages bijgekomen.
‘Laat dat!’ Hij geeft het kind een draai om haar oor en trekt haar bij het snoepgoed weg. Ze begint te huilen. De twee andere koters vallen tweestemmig in. Woest maakt de moeder baby en draagzak los en duwt Rudolf de hele handel in zijn armen.
‘Met dat gebler kan ik toch niet afrekenen, zot!’
Ik zie haar profiel. Appelwangen, rode krullen: Saskia.
Zo onopvallend mogelijk pak ik mijn mandje op en scroll op mijn telefoon naar een ander nummer. Uiterlijk kalm sluit ik aan in de rij bij de andere kassa.
Nu, bijna vijfentwintig jaar na het concert, denk ik aan dit alles terug naar aanleiding van iets wat ik vanochtend in de krant las. In een van de artikelen werd verslag gedaan van een familiedrama. Een man van mijn leeftijd, ene Rudolf de K., een grafisch vormgever afkomstig uit Gent, had zijn drie kinderen en zijn vriendin omgebracht met een loden pijp, en was vervolgens voor een trein gesprongen.
‘Dat kunnen toevallige gelijkenissen zijn,’ zei ik tegen mijn hamster. ‘Rudolf de K., dat kan van alles zijn. Toch?’
Percival sliep onverstoord verder.
Maar Rudolf de K.’s andere shit vertoont toevallig wel akelig veel overeenkomsten met de Rudolf de Koster die ik me herinner! Ik las verder.
En kwam niet veel meer te weten. De naam van zijn vriendin of de leeftijden van de kinderen werden niet genoemd.
Karin Kallenberg en Dimitri Van Hove