Soms krijg je van die e-mails waar je van gaat stuiteren: ‘David Hewson is in Nederland, willen jullie hem interviewen?’ Ehm, ja natuurlijk! (Uitgeverij De Boekerij, bedankt!!!)
Alex en Miriam gingen naar Amsterdam en troffen David Hewson in Hotel Ambassade en spraken daar een uur met hem over Amsterdam, Italië, schrijven en de Nederlanders.
Je hebt echt een zwak voor Amsterdam, hoe komt dat zo?
Amsterdam is een enorm interessante stad. Je hebt al die verschillende buurten met allemaal een verschillend karakter, heel fascinerend. Het is nergens homogeen, niets is hetzelfde. Je gaat van De Pijp naar De Jordaan en het is overal anders, er is wat onderlinge rivaliteit – ‘mijn stukje Amsterdam is beter dan jouw stukje Amsterdam’. Het is een hele menselijke stad.
Ik kom hier altijd graag. Ik kwam al in Amsterdam toen ik nog journalist was, voordat ik boeken schreef. De Nederlanders waardeerden mijn boeken al vanaf het allereerste begin van de Italië-serie. Jullie zijn echt enorme boekenliefhebbers op een manier die je niet veel ziet in andere landen. Boeken worden hier nog erg gewaardeerd en de mensen houden van verschillende soorten boeken. In het Verenigd Koninkrijk en Amerika zijn de boeken meer van hetzelfde en wordt het aanbod veel meer bepaald door verkoopcijfers. Jullie hebben hier onafhankelijke boekhandels, dat hebben wij helemaal niet. Het is een echte boekencultuur, en dat is iets geweldigs om mee te mogen maken, want dat zie je niet veel meer. De Boekenbeurs in Antwerpen trekt bijvoorbeeld 120.000 bezoekers en dat zijn allemaal lezers! Zoiets vind je nergens. Helsinki heeft een vergelijkbare boekenbeurs, maar in Engeland hebben we dit niet.
Nadat ik De Killing-boeken had gedaan in Kopenhagen, wilde ik iets anders doen. Destijds was ik hier om De Killing-boeken te promoten en ik dacht ‘waarom doe ik het niet in Amsterdam?’. Ik liet dat vallen bij mijn uitgever en hij dacht dat ik gek geworden was: ‘Serieus??’. Als buitenstaander kijk je heel anders naar een stad dan iemand die er woont, dat is een van de grote voordelen. Dat is voor mij de reden om over een plek te schrijven die ik niet ken. Het cliché ‘write what you know’ vind ik vreselijk. Het is het meest verschrikkelijke advies dat je kunt krijgen. Als je schrijft over wat je kent, dan ben je eerder geneigd om het maar voor lief te nemen, het als een vanzelfsprekend iets te zien. Je legt het niet zo erg onder de loep, terwijl ik enorm hard moest werken om Amsterdam goed neer te zetten. De meeste schrijvers die hun verhaal in het buitenland laten afspelen, hebben een hoofdpersoon die uit hun eigen land komt. Dat is voor mij niet interessant, al is het waarschijnlijk wel een stuk makkelijker en veel minder werk. Elk boek moet een uitdaging zijn, elk volgend boek moet moeilijker zijn dan het vorige.
Leg je de lat steeds hoger voor jezelf?
Ik weet niet of ik die lat steeds hoger leg, maar ik ben altijd vastberaden om te zorgen dat elk boek anders is dan het vorige, ook al is het een boek in een serie. Je kunt niet steeds van hetzelfde sjabloon uitgaan. Ook voor een serie benader ik elk boek steeds op een andere manier. Voor dit boek (De Stenen Engel) wilde ik terug naar Amsterdam, maar ik wilde me concentreren op de volksbuurt die door gentrificatie wordt vernietigd. Een nogal belangrijk maatschappelijk onderwerp als je het mij vraagt, zeker gezien de impact die het op de mensen uit de arbeidersklasse heeft, die hun gemeenschap verliezen, en hoe ze daarmee omgaan. Ik wil elk boek compleet anders hebben dan het vorige, anders schrijf je steeds maar weer hetzelfde.
Als je begint met het schrijven van een verhaal, heb je dan alles al in je hoofd of laat je je leiden door je personages/het verhaal?
Zo ongeveer. Ik benader het zoals je de Everest zou beklimmen. Als je de Everest beklimt, dan hou je niet steeds de top in de gaten, je gaat voor de tussenstops. Zo benader ik het schrijven van een boek, de vorm van het verhaal en welke tussenstops onderweg nodig zullen zijn. Ik heb altijd een einde in gedachten, maar je moet tijdens het schrijven luisteren naar wat je personages vertellen. Het zijn geen marionetten. Je moet naar ze luisteren als ze zeggen ‘ik zou dat niet doen’ of ‘ik zou daar niet naartoe gaan’. Dan wordt het pas echt interessant. Bij De Stenen Engel had ik bijvoorbeeld totaal geen idee dat het op deze manier zou eindigen, dat kwam pas toen ik op tweederde van het verhaal zat. Het is een apart proces. Ik wil mezelf tijdens het schrijven ontdekken en niet alles van tevoren plannen, zoals sommige mensen doen. Iedereen is anders. Ik probeer thrillers te schrijven die tegelijkertijd een roman zijn. Populaire boeken hoeven niet simpel of dom te zijn, je kunt ze zo gelaagd maken als je zelf wilt, net als literatuur. Ik probeer dat in mijn boeken te verwerken en dat betekent dat je het niet in zoveel detail hoeft uit te stippelen.
Ik wil vooral de menselijke kant van het verhaal vertellen. Over gewone mensen met gewone reacties. Er zijn mensen die zeggen dat ze geen thrillers lezen omdat ze te simpel en te plotgericht zijn; ik probeer mensen aan te spreken die wellicht niet zo snel een thriller zouden lezen. Ik heb het geluk dat ik uitgevers heb die mij die vrijheid geven. Het is belangrijk voor een auteur om een eigen identiteit te kunnen ontwikkelen en niet nummer dertien in het dozijn te zijn. Daar zie je al veel te veel van, zeker in de UK. Het meisje in de trein, aflevering 971 – en dat gaat maar door en door. Dat is gewoon niet mijn ding.
Je had het eerder al even over The Killing. Hoe was het om een boek te schrijven over een al bestaand verhaal?
Heel interessant. Het eerste wat ik zei na ‘hoeveel?’, was ‘ik doe het alleen als ik het mag veranderen’. Ik wist gewoon dat er dingen anders moesten. Als je een boek vertaalt naar een tv-serie, dan moet je dingen veranderen omdat het een ander medium is. De Denen gingen akkoord. Ik kreeg compleet de vrije hand. Er was geen script, want alle scripts waren al vernietigd. Ik had alleen de dvd’s en uiterst belabberde ondertiteling, waarbij de dialogen totaal niet overkwamen. Uiteindelijk heb ik de dialogen, het verhaal en de eindes herschreven. De eindes zouden, zoals ze op tv waren, totaal niet werken in een boek. Ieder The Killing-boek heeft een heel ander einde dan wat je op tv te zien kreeg. Het was alsof iemand me een grof raamwerk van het boek had gegeven en ik ermee mocht doen en laten wat ik wilde. Mijn Sarah Lund is niet echt hetzelfde als de Sarah Lund op tv. Mijn Sarah is best grappig, terwijl die op tv dat helemaal niet is. Het was heel leerzaam om te zien hoe het vertellen van een verhaal wordt benaderd voor de televisie, wat betreft de scenes en hoe alle verschillende verhaallijnen met elkaar verweven zijn. Ik heb er heel veel van geleerd.
Zou je het nog eens doen als het je gevraagd zou worden?
Nee. Het betaalde vreselijk slecht. De boeken hebben wereldwijd goed verkocht en ik heb er geen cent aan royalty’s voor gezien. Iemand heeft er veel geld aan verdiend, maar ik was het niet. Ze noemden het een ‘romantisering’, maar het was meer een bewerking, omdat ik er zo ontzettend veel aan veranderd had. Het waren ook nog eens enorm dikke boeken. Ik heb enorm veel geschrapt, maar het bleef het meest omvangrijke dat ik ooit geschreven heb. Daarbij zal ik nooit meer de vrijheid krijgen om met een tv-serie te doen wat ik wil. Ik vond het geweldig om te doen, maar het was een enorm gedoe. Je kunt een tv-serie niet simpelweg naar papier kopiëren, zo werkt het gewoon niet. Het was erg interessant, ik heb er heel veel van geleerd en het heeft zeker mijn huidige manier van schrijven gevormd. Ik schrijf nu veel meer in scenes en ik wissel vaak van perspectief, dat soort dingen. Het heeft zeker mijn horizon verbreed. Ik ben heel blij dat ik het gedaan heb, maar ik zou het nooit nog eens doen.
Is het moeilijk om al die verschillende culturen te onderscheiden? Zoals Amsterdam, Rome of Kopenhagen?
Nee, niet echt. Ik ben er meestal een jaar mee bezig en in dat jaar absorbeer ik eigenlijk alleen maar, dan verdwijn ik helemaal in het verhaal. Toen ik De Stenen Engel schreef, ben ik wel vier keer terug geweest, heb ik een maand doorgebracht op de markt en dacht ik aan niets anders. Ik doe nooit meerdere dingen tegelijk.
Ik ben nu een deel uit de Italiaanse serie aan het afronden. Al het onderzoek dat ik gedaan heb zit erin. Ik neem continu foto’s. Het verhaal speelt zich af in een prachtig deel van Calabrië, helemaal onderin de neus van de Italiaanse laars. Ik wilde het daar laten afspelen omdat er een heel rijke cultuur heerst. Het was daar allemaal onderdeel van Griekenland voordat de Romeinen kwamen – Syracuse, Sicilië. In de bergen spreken ze nog steeds een vorm van Grieks, een dialect dat meer op het Oudgrieks lijkt dan op het huidige, moderne Grieks. Ze hebben er nog een soort semi-heidense rituelen en ook de meest kwaadaardige misdaadorganisatie van Italië, onder de onuitspreekbare naam ‘Ndrangheta, wat ook Grieks is – de maffia. In Sicilië heb je de Cosa Nostra, in Napels de Camorra en in Calabrië de ‘Ndrangheta. De ‘Ndrangheta zijn groter, hebben meer succes en hebben een groot deel van Brussel in handen, maar niemand heeft ooit echt van ze gehoord omdat er geen films over hen gemaakt zijn en ze in stilte werken… Ze zijn als een soort maatschappelijke organisatie of een alternatieve overheid. Dus daar zit veel in om over te schrijven.
Het boek gaat erover dat de grote baas heeft besloten zich aan te geven en de Romeinen een manier moeten verzinnen om hem te verplaatsen, want als zijn eigen mensen erachter komen wat hij van plan is, vermoorden ze hem. Ze weten niet hoe die man heet, ze hebben geen foto van hem, hij is een schaduw, en Nic Costa krijgt te horen dat hij moet infiltreren als gangster om die man weg te krijgen.
Het gaat over mensen die denken dat ze de controle hebben. Op hun eigen terrein zijn ze de politie en hebben ze de touwtjes in handen, maar als ze naar Calabrië gaan is het een ander verhaal. Bij de ‘Ndrangheta moeten ze een valse identiteit aannemen en zich voordoen als iets wat ze niet zijn. Het is een soort psychologisch verhaal: het gaat niet over detectives en gangsters, het is geen whodunnit, er zijn geen autoachtervolgingen. Het gaat juist over mensen die gedwongen worden zich anders voor te doen en de gevolgen daarvan. Het is waarschijnlijk meer een roman dan een thriller. Uiteindelijk is het natuurlijk wat de lezers ervan maken.
Is er een kans dat Nic Costa en Pieter Vos elkaar ooit op een of andere manier zullen ontmoeten?
Nee, absoluut niet. Ik doe dat soort dingen niet. Waarom zou ik? Er gebeurt genoeg in Amsterdam om Pieter Vos bezig te houden. Bovendien probeer ik altijd een spreekwoordelijk hek om een verhaal te bouwen en geen voet buiten die omheining te zetten. Zoiets dwingt je als schrijver om goed over de personages en het verhaal na te denken. Je kunt er dan niet mee wegkomen dat je mensen zomaar op het vliegtuig zet, om je verhaal op te vullen. Het maakt dingen wel redelijk claustrofobisch, maar er zijn bepaalde dingen die ik nooit verander in mijn boeken. Daar valt de geografie ook onder. Hoewel, het Costa-boek speelt zich af in Calabrië maar eindigt in een ander deel van Italië. Zo gaat dat verhaal nu eenmaal.
Wat lees je graag wanneer je niet bezig bent met schrijven?
Het grootste deel van 2017 heb ik besteed aan schrijven. Het was een ontzettend druk jaar. Ik lees graag non-fictie, ik houd van geschiedenis. Op dit moment lees ik SPQR van Mary Beard, over de geschiedenis van Rome. Het is een erg goed boek, ze is een heel goede auteur. Ze is academicus, maar ze legt alles heel goed uit aan de gewone lezer. Ik vind die periode erg interessant omdat hij zo aan het heden doet denken: alles ligt in puin, je hebt gestoorde rechtse leiders, populisme en idioterie. Ik lees veel geschiedenis. Het laatste fictionele werk dat ik daarvoor las was de trilogie van Robert Harris over Cicero, en dat is vrij vergelijkbaar [met SPQR]. Ik lees vrij weinig andere soorten fictie, omdat je als schrijver voorzichtig moet zijn dat je onbewust niet dingen overneemt.
Hoe bedenk jij je personages?
Ik steel ze. Zoals die kerel in het nieuwe boek, Jordy, de slechterik op de markt. Ik liep over een brug vlakbij het Rijksmuseum en daar was ineens een enorme vent met een zwarte leren jas – een jaar of 55 oud, zilveren haar in een paardenstaart – en ik dacht ‘Ik neem jou gewoon’. Ik maakte een foto van hem en dacht: ‘Dat is Jordy’. Ik heb geen idee wie hij was. Misschien een arts, ik heb echt geen idee.
Soms zie je gewoon iemand en denk je ‘die moet ik hebben’. De markt barst van kerels zoals Bert, die één bonk spieren zijn. Je ziet ze de stalletjes in elkaar zetten en afbreken. En Vos was er ineens toen ik in een bar zat die De Eiland heette en er een man langsfietste op een roestige fiets. Hij zag er behoorlijk gehavend uit, maar voor op zijn fiets had hij een mandje waar een hond in zat. Het moet tien jaar voor ik het begon te schrijven zijn geweest. Ik maakte alleen een notitie over een man die dacht dat zijn leven zo’n beetje teneinde was. Maar als je hem van buitenaf bekijkt, realiseer je je dat het niet echt zo kan zijn, want hij heeft een hond. Als hij echt compleet verloren was, zou hij niet zomaar een hond achterlaten.
Denk je dat de boeken net zo goed zouden werken in een Londense setting?
Ik heb nooit een verhaal willen schrijven dat zich afspeelt in het Verenigd Koninkrijk, omdat er al zoveel mensen zijn die dat soort boek schrijven: over inspecteur Huppeldepup, die een of andere unieke eigenschap heeft, bijvoorbeeld dat hij homoseksueel is of maar één been heeft, zoiets. Ik denk niet dat ik daar veel aan toe te voegen heb. Misschien zou ik meer geld verdienen als ik het wel deed. Het is een drukbezet gebied. En ik houd niet van mainstream, ik wil er geen deel van uitmaken. Ik doe liever iets daarbuiten, waarbij je jezelf op de proef kunt stellen en je grenzen wat verlegt. Die mainstream misdaadboeken, er lijken er zoveel van te zijn. Waarschijnlijk komen de meesten hier niet eens uit, in het Nederlands. Sinds ik met de Vos-serie ben begonnen, zijn een paar Britse schrijvers boeken gaan schrijven die zich in Amsterdam afspelen. Geen daarvan is door een Nederlandse uitgever opgepikt – dat zegt wel wat. Ik weet niet of het goede boeken zijn, ik heb ze niet gelezen. Maar ik denk niet dat ik iets te schrijven zou hebben over Londen. Ik heb er gewoond, ik ken de stad heel goed. Het is niet echt een onderwerp dat me trekt. Amsterdam heeft een soort sociale cohesie die wij Britten waarschijnlijk niet hebben en het wordt er momenteel ook niet beter op. Ik krijg veel meer inspiratie door hier te komen.
Hoe kijk jij als buitenlander tegen Nederlanders aan?
Als je de gemiddelde Brit vraagt hoe hij over Nederlanders denkt, zal hij antwoorden dat ze erg aardig zijn, erg beleefd, erg stil, erg georganiseerd, dat alles op tijd rijdt – dat ze erg op de Duitsers lijken. En dan zou ik zeggen: “Niks van wat je net hebt gezegd, klopt. Wat dacht je hiervan? Amsterdammers kunnen soms ongelofelijk onbeleefd zijn, ze nemen geen blad voor de mond als iets hen niet bevalt, ze zijn wild. Als je hier met Koningsdag komt, waan je je eerder in een Middellandse Zeegebied dan in het noorden van Europa. Iedereen slaat op hol en er heerst een gevoel van rebellie, een onorthodox gevoel.” Een Brit zou zeggen: “Dat kan niet kloppen. Nee, niet de Nederlanders! Zo zijn ze niet.” En ik zeg dan op mijn beurt: ‘Zo zijn ze dus wel.”
Daarom schrijf ik Vos zo graag. Vos geeft helemaal niet om zichzelf. Hij geeft om andere mensen, niet om zijn kleren of het feit dat zijn leven een puinzooi is. Hij houdt van zijn werk en vindt het belangrijk om dingen op te lossen. Maar je weet dat hij zijn woonboot nooit gaat opknappen en dat hij niet zal stoppen met zijn was naar de bar aan de overkant te brengen, want waarom zou hij? Die vrouw in de bar doet zijn was voor hem. Sommige mensen zeggen dat het niet zo kan gaan. Hoe ik Nederlanders zie, verschilt waarschijnlijk van de manier waarop mensen ze zien die hier nog nooit zijn geweest. Je hebt nog steeds de clichés van de rosse buurt, klompen, windmolens – je kent de toeristische winkeltjes wel, toch? Daar probeer ik bij uit de buurt te blijven.
Wanneer ik mensen vertel dat Nederlanders vrij direct zijn, dat ze recht in je gezicht zeggen wat ze denken zonder er doekjes om te winden, dan vinden ze dat moeilijk om te geloven.
En het verschil per regio is fascinerend. Toen ik op de boekenbeurs in Antwerpen was, kwam een Belg naar me toe die zei: “Ik vond je boeken die zich in Amsterdam afspeelden geweldig.” Hij zei dat het hem had verrast, omdat hij nooit gedacht had een verhaal te lezen dat in Amsterdam plaatsvond. Hij vertelde me: “Ik hou niet van Amsterdammers, want ik ben een Belg.” Blijkbaar verkoop ik niet erg goed in België. Ze hebben geconstateerd dat boeken die zich in Amsterdam afspelen, minder goed verkopen en dat is uitzonderlijk. Het is nota bene dezelfde taal. Het schijnt dat Matthew Arlidge beter verkoopt in België dan hier. Dat soort regionale verschillen zijn intrigerend.
Ik denk dat die houding goed in het laatste boek naar voren komt, dat mensen van buiten Amsterdam iets tegen Amsterdam hebben, omdat ze denken dat Amsterdammers doen alsof ze alles weten. Die spanning was zeker aanwezig. Nederland is echt een doorsnedeland. Mensen vragen: zou je verhalen schrijven die zich afspelen in Leiden of Maastricht? Als ik dat zou doen, zou ik daarheen moeten om te kijken hoe anders het is ten opzichte van Amsterdam. Dat wil ik niet. Ik zou alleen maar in een behoefte voorzien.
Mieke Schepens
Mooi verslag van het gesprek. Graag gelezen!