Kun je, als je twee boeken hebt geschreven, al spreken van routine? Dat is de vraag die van de week plotseling bij me op kwam. Ik betrapte mezelf namelijk op terugkerend gedrag. Ik weet het, terugkerend gedrag klinkt niet al te gezellig. Ik kan je verzekeren, dat was het in dit geval het ook niet.
Nu ik aan de vooravond sta van de release van mijn tweede boek merk ik dat dit niet minder spannend is dan het eerste. Natuurlijk, ik weet nu een beetje wat er straks allemaal op me af gaat komen: de recensies, de blogs, de interviews. Ik weet wat er komt. De gemene deler met mijn debuut is denk ik toch weer datzelfde gevoel. Onzekerheid.
Toen Masterplan op het punt stond te worden gelanceerd, stond ik stijf van de spanning. Logisch. Het is je eerste boek en alles is nieuw. Wat ik ook deed, ik vergeleek mijn manuscript, of eigenlijk was het al een boek, constant met dat van andere schrijvers uit het genre waarbij ik mezelf indeel. Puntje van advies voor alle aspirant schrijvers: doe het niet! Je wordt er horendol van.
De ene zin was nog mooier dan de andere. Ik vergeleek situaties, of zelfs hele scenes, van Robert Ludlums Jon Smith met mijn Alex De Klerck. Ik zal niet verder in details treden over wat ik voelde, ik zeg nogmaals: doe het niet! Op een gegeven moment, toen ik bijna door mentale uitputting instortte, hield ik ermee op. Misschien kwam het ook wel omdat ik me er bij iedereen over had beklaagd en dat ze me zat werden. Waarschijnlijk was het dit laatste. In ieder geval, ik legde het boek weg en heb er daarna niet meer naar omgekeken.
Met Dwaalspoor doe ik hetzelfde. Alleen is er nu wat bij gekomen. Ik vergelijk het boek namelijk ook met Masterplan. En eigenlijk is dit zelfs nóg irritanter.
In ieder geval, met de proefdruk van Dwaalspoor kreeg ik het gevoel dat ik in een scene van Groundhog day was terechtgekomen en heb het boek daarna, net als toen met mijn debuut, maar dichtgeslagen. De lezer mag bepalen wat ze er van vindt.
De vraag of je na twee boeken over routine kunt spreken, bleef echter wel hangen. Ik dacht na over hoe de twee boeken tot stand waren gekomen, wat ik deze keer anders heb gedaan of hoe ik mijn schrijfmethode veranderde.
Ik kan in ieder geval wel vaststellen dat ik geen plotschrijver ben. In beide boeken heb ik een begin, een pakkende proloog of boeiend eerste hoofdstuk, waarna het verhaal zijn eigen weg gaat. Ik heb op het hoofdpersonage na geen flauw idee wie er allemaal in het verhaal voorkomen of waar het heen gaat. Ik heb een idee voor ergens in het midden en hopelijk iets dat op een einde lijkt. Dat laatste is trouwens hoogst onzeker. Het geeft me iets van houvast, een punt aan de horizon om naartoe te schrijven. In Dwaalspoor heb ik het plot halverwege het manuscript honderdtachtig graden laten draaien. Dat betekende overigens ook dat ik mijn proloog kon weggooien en meteen begon met herschrijven.
Ik ontdekte ook een verschil in methodiek. Masterplan schreef ik van A tot Z in chronologische volgorde achter elkaar. Dwaalspoor pakte ik heel anders aan. Ik schreef de perspectieven als losse verhalen en vouwde ze op het eind in elkaar als was het origami. Het was een mooie puzzel.
Zou ik het bij mijn derde boek weer zo doen? Of zal ik deze keer wel een vooraf bepaald pad afleggen?
Kun je na drie boeken misschien wel van routine spreken?
Pjotr